Witte treinen en taaie halfwarme kroketten
Utrecht, daar moest ik zijn. Maar, waar laat ik mijn auto? Gehannes! Laat ik mezelf vandaag eens in de watten leggen, en zo besloot ik de trein te nemen. Ik had in geen jaren meer een trein van dichtbij gezien. Ik ben nog uit de tijd van de oude vertrouwde treinen, de zogenoemde hondenkoppen- en natuurlijk de oude vertrouwde stoptreinen, die men ook wel apenkoppen noemden. Zelfs in de stationshal- en op de van treinkaartjes verstoken perrons – die men vroeger achterloos op de grond flikkerde – was ik ermee omringt. Maar dit waren geen treinen maar vage tweebenige types; kortom, het was druk, maar ik vermaakte mij opperbest.
Aan de overkant, op een ander perron, een trein die er al een tijdje stond. Een haastige man rende het markant geel gekleurde ding tegemoet, even achterom kijkend of zijn eega niet toevallig zin had een andere kant op te rennen. Maar nee, ze volgde deze, voor mij onbekende reiziger gestaag, alsof ze hem al jaren kende. Volgzaam, als een wagon achter een locomotief. Grappig, vroeg ik me af, waarom veel mensen eerst het hele stuk komen aanrennen, en dan de laatste twintig meter, in normale looppas, langs hun trein lopen en instappen. Dat was mij eerder opgevallen en ook dit gezelschap vertoonde dit gedrag.
Maar, waar bleef míjn trein? In de verte was nog geen wazige gele stip te zien, dat door zou kunnen gaan voor een trein. Maar oh, wacht even, treinen kunnen tegenwoordig ook wit zijn! Even verderop, aanschouwde ik een eenzaam lijkende man op een bankje. Daarboven een bordje: “Rookzone” stond er op. Grote blauwe rookwolken blies hij uit, gelijk een oude diesellocomotief. Maar, die grommende monsters zie je ook al niet meer.
In de verte ontwaarde ik een stip, die snel groter werd. Gelukkig, mijn trein bleek geel! Die witte treinen vind ik te smetteloos. Ook de stations van nu ruiken heel anders dan de stations van weleer, die vertrouwd geurden naar een mengeling van oliesmeer, tabak en vochtige oude kranten. Ik kreeg dan steevast zin in zo’n klef zweterig broodje kaas, of een taaie halfwarme kroket. Die van Amsterdam waren lekkerder dan die van Gouda; daar maakte ik graag een omweg voor.
In mijn treincoupé staken een aantal banken, die op een verhoging waren gemonteerd, prominent boven hun soortgenoten uit. Lekker hoog, dacht ik nog, en nam plaats op een van deze markante roodgekleurde tronen. Ik zat dermate hoog, dat ik wel eens zomaar uit het raam zou kunnen flikkeren, als mijn trein met veel moeite door een wissel banjert. Maar nee, bijna geruisloos, als een bootje op een windstil meertje, gleed het gevaarte over de glimmende spoorstaven. Trouwens, het raam kon niet eens open! Vroeger moest je schuiven of zwengelen, maar dat is er ook al niet meer bij.
Vlak vóór Utrecht centraal stopte mijn trein. Ja, zomaar, midden op het spoor! Maar, een alternatief was er niet: waar zou het ding anders moeten stoppen? ‘Hier de machinist van uw trein, ons plekje in het station is nog bezet, ik vraag nog even uw geduld,' schalde zijn gespeelde non-zakelijke bericht door de luidsprekers van de omroepinstallatie. 'Oh, mag ik er dan híér uit? vroeg ik aan de “goedlachse” conducteur. Maar, dat mocht niet. Met z’n allen, als ratten in een val, wachtten we “geduldig” het moment af, dat we de frisse stationsgeur weer konden opsnuiven.
Het was wachten op een trein met een maandagmorgen humeurtje, die moest worden afgerangeerd. Maar, uiteindelijk stond ik in de glimmende grote grijze hal, van het Utrechtse centraal station. Ik had trek, maar dat kwam niet door de geur van oliesmeer, tabak en oude vochtige kranten, want die hing er niet. Oh, ik had zo’n intense trek, in een lekkere vieze stationskroket. Zo’n vertrouwde halfwarme, ietwat taaie kroket. Mm! Maar, eenmaal een hap genomen van mijn warme snack: Bah, smerig, deze smaakte heel anders dan dat ik mij kon herinneren!
Wat een rot dag. De volgende keer ga ik gewoon weer met de auto. Het enige waar ik aan dacht, en wat me nog een beetje vrolijk maakte, waren mijn knellende schoenen. Ik koop ze altijd één maatje te klein: zo lekker om ze thuis uit te trekken!
Al snel zat ik weer in de trein terug, die mij bijna geruisloos naar huis bracht. Ik had nog een hele reis voor de boeg en viel in een diepe slaap. Ik droomde over een overijverige goedlachse conducteur, die vanuit zijn blauwe pet de vertrouwde, halfwarme, ietwat taaie kroketten serveerde, en zijn tas puilde uit en stond bol van zweterige kleffe broodjes kaas.
Thuisgekomen, vertelde ik enthousiast wat ik die dag had meegemaakt, maar ze vonden het maar een raar verhaal. Maar ja, het was in elk geval mijn verhaal.
Leroy Evers, november 2019 – www leroyevers.nl
|