Gloeiende, gloeiende...

Over het vinden van de juiste gloeilampen voor de historische trams. Dit artikel is beschikbaar gesteld door de redactie van Trammelantjes (2009 nummer 4), het blad voor en door de tramvrijwilligers van het Openluchtmuseum in Arnhem.




Gloeiende, gloeiende...

Nee, wees maar niet bang, de redactie van Trammelantjes begint u niet uit te schelden. Met deze titel willen we alleen uw aandacht vragen voor een brandend probleem: hoe gaan we in de toekomst onze klassieke trams verlichten als er geen gloeilamp meer te koop is?

Het is alom bekend dat de productie van gloeilampen van 100 W in Europa is gestopt en ook lampen met lagere wattages zullen op korte termijn niet meer worden geleverd. Vandaag de dag rijden onze trams door het winterse en donkere Openluchtmuseum en veel passagiers krijgen nostalgische gevoelens bij het warme lamplicht in onze wagens. Hoe ziet deze verlichting er over een aantal jaren uit? Ik wil daar eens even hardop over nadenken, wat LED me?

De verlichting in onze klassiekers brandt op een gelijkspanning van ruim 600 V, waarbij steeds een aantal lampen in serie zijn geschakeld. Ook bij museumtrams elders in het land treffen we deze situatie aan. Logisch, want al sinds 1898 worden de elektrische trams op deze manier verlicht, en dat geldt wereldwijd.

Onze Rotterdamse vierassers en de GETA worden verlicht met gloeilampen van 220V 40W waarvan er steeds vier in serie staan. In de HTM 274 gebruiken we nog lampen van 130V 40W in series van vijf.

Over enige technische aspecten en de praktijk in Den Haag en Amsterdam schrijft Raymond Naber, depotchef TS-Scheveningen en trambestuurder in de Elektrische Museumlijn Amsterdam (EMA), het volgende:

Gloeilampen

Veel tweeassers hebben series van 5 gloeilampen. Meestal zijn er drie series, in totaal dus 15 lampen. In het begin gebruikten we daarvoor gloeilampen van 130V en 25W, ook komt voor 127V 25W. Dat maakt weinig uit, maar wel moeten alle 5 lampen uit de serie identiek zijn. Dit is gebaseerd op een bovenleidingspanning van 600V / 5 = 120V per lamp. De huidige bovenleidingspanning is inmiddels al 650-680V (bij de HTM). Dat betekent dat deze 130V-lampen eigenlijk al een wat te hoge spanning krijgen, zeker als binnen een sectie elektrisch wordt geremd. De bovenleidingspanning stijgt dan met 20% tot 720V! Daar gaan de 130V-lampen stuk van. Bovendien zijn ze slecht verkrijgbaar.

Met gloeilampen van 220V verandert de spanning per lamp natuurlijk niet, maar ze krijgen per lamp ook ca. 130V te verduren. Daardoor branden ze op de halve spanning waarvoor ze zijn gemaakt en geven dus een kwart van hun lichtvermogen af. Voor lampen van 100W is dat weer een lichtopbrengst die vrijwel overeenkomt met lampen van 25W. Daarnaast is de serie van 5 in potentie in staat 5 x 220V = 1100V te verdragen voordat de lampen op overspanning komen. Daardoor gaan ze ook niet snel stuk.

Tot voor kort waren de 220V/100W-lampen goed verkrijgbaar, maar ze zijn nu in principe uit de handel aan het gaan. Het slimste is om via een groothandel een hele voorraad in te slaan. In Amsterdam (EMA) doen ze dit ook zo evenals in Rotterdam. Let wel of je gematteerd of helder nodig hebt. Ik denk dat de vierassers van de RET ook lichtseries hebben van 5 lampen. De NZH A106 heeft echter lichtseries van 3 lampen en die zijn bij elkaar dus 3 x 220 = 660V. Deze series zijn minder bestand tegen een overspanning van 720V.

 

Links: armatuur in een Amsterdamse museumtram. Rechts: nee, er is geen lamp kapot op onze GETA.
In de serie waar hij in staat, brandt nu een binnenlamp boven de instapdeur en zo blijven er vijf lampen in serie staan.

Nu worden thuis de gloeilampen meer en meer vervangen door spaarlampen (dit zijn kleine TL-buizen) en door LED-verlichting. Het licht dat deze moderne lampen uitstralen begint een beetje te lijken op het gelige licht van de gloeilamp, maar het is toch anders. Ons grootste probleem is, dat deze lampen niet op gelijkspanning branden, maar uitsluitend op wisselspanning.

Tenzij onze elektrotechnici met een andere oplossing komen (halogeenverlichting op laagspanning?), kunnen wij de toekomst alleen met vertrouwen tegemoet zien door een flinke voorraad gloeilampen aan te leggen. Of zou een gerespecteerde, internationale museumkoepel de overheden kunnen bewegen om – uitsluitend voor museale doelen – de fabricage van gloeilampen op beperkte schaal te blijven toestaan?

Tekst: Huub van Keulen en Raymond Naber, foto’s: René Platjouw

(Huub van Keulen is begin juni 2015 overleden)



Zie ook:




vorige       start       omhoog